Ze leren alle woorden rondom het huis en in het huis deze week. Dat is vooral handig omdat ze zo hun ouders kunnen helpen. ‘We are moving to a new house’, is zo’n voorbeeld zin. Al gaat dat hier iets anders. ‘You are moving to a new tent’, wordt ze hier verteld. Niet de keuze, maar het gaat gebeuren. En geen huis, maar een tent. Wel een plekje dat iets beter is dan onder de blote koude natte hemel, maar dat plekje delen ze met twee of drie families.
Ik merk dat ik als ik vertel over hier, ik niet de hele tijd wil vertellen of alles wat ik schrijnend vind. Ik ben bang dat jij lezer dan niet meer verder wil luisteren. Terwijl ik het verhaal van hier zo waard vind om te laten horen. Ik voel de verantwoordelijkheid om die over te dragen en voel mij niet bevoegd om dat te doen. Ik ben een buitenstaander. Ik slaap niet met mijn linkerschouder tegen mijn buurman en het huilen van mijn buurmeisje in mijn rechteroor.
Ik fiets rond 5 uur weg. De uitgang van het kamp wordt geblokkeerd door een honderd vluchtelingen. Nu enkele uren dragen ze de titel statushouder. Zij hebben die blauwe wel begeerde stempel gekregen en worden naar het vaste land gebracht. Ik kwam met mijn fiets aanlopen, en terwijl zij door vier politiemannen tegengehouden worden werd er voor mij ruim baan gemaakt. Alles in mij gilt om hoe belachelijk oneerlijk het is dat ik ten eerste een fiets heb, en ten tweede daarop kan stappen en weg kan fietsen. Ik kan gaan waar ik maar wil. Zij mogen één keer in de week drie uur buiten het kamp. Ik zou mij van die fiets willen schoppen omdat ik een symbool ben van de ongelijkheid. Zo pal voor hun neus. Zij sliepen maanden lang in onzekerheid en mogen na zo’n enorme lange tijd nu eindelijk bij het hek wachten om in een bus naar ?waar? te gaan. Geen spuug in mijn gezicht, of verafschuwde woorden. En man merkt mij op en roept naar voren om even aan de kant te gaan. De groep split in twee delen en als een koningin verlaat ik het kamp. ‘Have a safe journey’ roept een man mij na. Hij had eerder die dag een ticket gekregen dat hij om 5 uur bij het hek moest staan om te vertrekken. Dat is alles wat hij weet en voorlopig weet. Ik hoop dat zijn reis ook veilig is. Ik hoop dat hij zijn eigen fijne thuis vind.
Die fiets is dus een felbegeerd exemplaar. ‘How much?’ vragen de mannen om mij heen. En dan moet ik bekennen dat het mij niks kostte, maar dat ik deze gratis kan gebruiken. Wat een privileges. Ik zwem erin. Ik dobber rustig rond, terwijl zij verdrinken in de oneerlijkheid. Ka, een vertaler voor de vrijwilligers heeft het ook vaak over mijn fiets. Of hij een rondje zou mogen fietsen vroeg hij laatste ook al. Hij komt uit Afghanistan. Hij werkt als vrijwilliger terwijl hij op zijn asiel wacht. Het eerste wat hij ook vandaag weer vraagt: ‘Ben je op je fiets?’. Hij had ‘m al zien staan. Ik besluit mijn sleutel aan hem te overhandigen. Hier, ga maar een lekker rondje. Ik loop zelf terug naar mijn werk en ik merk dat ik het klote vind dat ik hem niet helemaal durf te vertrouwen, ik ken hem nu al ander half maand. Komt hij ooit terug denk ik? ‘See you tomorrow’ gilt hij als hij langsfiets. ‘Nee, nee!’, roep ik terug, ‘ik wil nog op de fiets naar huis vandaag’. En dat zijn kleine verschillen die ik kan maken denk ik. Even mijn fiets uitlenen. Trots zag ik hem tegen mijn fiets aanleunen toen ik later terug kwam. Een half uur later stond hij daar nog steeds.
Gisteren liep ik Purja een ventje van 12 weer tegen het lijf. Ik was net onderweg naar de uitgang om naar huis te gaan. En dat weggaan vind ik het meest confronterende. ‘Waar woon je?’. vroeg hij. Ik wijs langs de kust naar het dorpje dat in de zon ligt. En paar kilometer verderop, hij is er nog nooit geweest. ‘Mag ik met je mee’? vraagt hij. Dat gaat niet, hij wil wel met mij mee naar de uitgang lopen. Weer dat enorme hek met de cirkels prikkeldraad en politiebeveiliging. Ik loop er langs, hij mag niet. Hij zwaait mij uit, ik wil liever dat hij boos op mij is. Want ik ben kwaad en woedend en vooral zo verdrietig dat hij daar blijft staan. En voorlopig nog staat, loopt, slaapt, wacht en leeft.
Vanmorgen voordat de les begint komt Soraya binnenwandelen. Ze is rond de zestien en is de vertaler van de Engelse klas. Over haar donkere haar kleurt een prachtige hoofddoek. ‘Hebben jullie het gehoord?’, vraagt ze. We blijven stil omdat we niet weten waar ze op doelt. Gisteren bezocht ik haar tent, pal naast de zee. Dat was ook waarom ze wakker was geworden. ‘Thirty new arrivals’, deelt ze mee. Allemaal vannacht, midden in de donkere zwarte nacht aangespoeld in een bootje. En die tocht? Die heeft acht uur geduurd. Bij aankomst zijn ze het kamp in gerend, bang voor politie. Doodsbang omdat de veilige aankomst toch niet zo veilig voelde. Wat een actie van de politie, is dat echt nodig denk ik dan? Moet je nou echt achter doodsbange mensen aanrennen? Soraya laat een filmpje op haar telefoon zien. Het laat een vrouw zien die strompelend over het strand op haar knieën valt. In haar linkerhand houdt ze haar baby terwijl ze met haar andere hand richting de hemel aanbid. Ik versta haar taal niet, maar hoor haar opluchting terwijl haar strijd nog niet gewonnen is. Als gekken zijn de nieuwe vluchtelingen het kamp in gerend. Als gekken is de politie achter ze aan gegaan. Door het virus moeten ze eerste twee weken in een apart kamp. Ik stond net mijn was op het balkon te hangen toen mijn buurman thuiskwam. ‘Hoe was je dag?’ vraag ik. ‘Not so good!’. antwoord hij. Hij is hoofd van de politie en was vannacht uit bed getrommeld. Op boevenjacht. ‘Allemaal gevonden vandaag?’ vraag ik. ‘Ach, ja. Ik werk al 5 jaar met vluchtelingen’, het was een eitje voor hem. Hij laat met trots een foto zien van hem met een vluchtelingkindje op zijn arm. ‘He is my brother. Not the same mother, but still my brother’. Ik spreek nu voor het eerste een politie die wel veel lijkt te geven om die arme zieltjes.
Terug naar de Engelse les. Washing machine en table. De leerlingen zitten in een kring op de grond in de tent. Soms voel ik koude blote voetjes tegen mij aan en die warm ik dan eventjes op met mijn handen. Plat knuffelen wil ik ze het liefst. Maar ik houdt wat afstand, want ja. Ik ga ook weer weg. Net zoals tientallen vrijwilligers voor mij. Mijn rode hesje maakt mij betrouwbaar in hun ogen. Door het kamp lopend wordt ik vaak van alle kanten beknuffeld en nagroepen. ‘Helle, how are you. What is your name?’. Een rare ongemakkelijke rol vind ik het. Maargoed, in de klas kan ik helpen. En dan trek ik dat hesje uit. Voelt toch meer menselijk. De leerlingen in mijn kringetje maken tekeningen die horen bij ‘laundry’. Verbaast horen ze het woord, ze begrijpen er niks van. Ik trek wat aan mijn kleuren, trek daar een vies gezicht bij. Draai vervolgens wild rondjes met mijn handen en maak een soort roestige moter geluid. Aha, ze begrijpen het. De eerste wasmachines en waslijnen verschijnen op papier. Het ventjes naast mij tekent een wasmand waar een mensje zijn was in gooit. Onhandig lijkt die hand meer op een piemel en een flinke straal pis. Wat beschaamt wil hij zijn gum pakken maar zijn buurman heeft het al opgemerkt. Gieren van het lachen wijst hij naar het plassende mannetje in de wasmand. Het zijn ook heerlijke negen jarige kids natuurlijk, herinner ik mijzelf. De tekening gaat de tent rond en de hele groep licht ondertussen plat van het lachen. Vervolgens plassen alle poppetjes op alle tekeningen in alle ruimtes in het huis. Mijn favoriete moment van de les.
Eergisteren onderweg naar huis liep ik samen op met deze vrouw. Ze zeulde met haar dochtertje en was op weg naar de dokter. Voor haar baby, ze was vijf maanden zwanger. Mijn fiets werd een attractie voor het meisje en een beetje last verlichting voor de vrouw.
21 januari
meer lezen
ik ging op de fiets